Brede aanpak nodig voor herstel van mensen met een ernstige psychische aandoening

11-12-2017

Er valt nog veel winst te behalen bij het maatschappelijk herstel van mensen met ernstige psychische aandoeningen. Dat zei prof.dr. Stynke Castelein in haar oratie als bijzonder hoogleraar ‘Herstelbevordering bij ernstige psychische aandoeningen’ aan de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen.

br />Het lukt 86% van de meer dan 1000 onderzochte personen met een psychotische aandoening niet om maatschappelijk te herstellen. Zij houden problemen op het gebied van wonen en zelfzorg, werken, opleiding of zinvolle dagbesteding en sociale contacten. Stynke Castelein: “Er speelt een groot maatschappelijk probleem. We staan met zijn allen voor één grote uitdaging. Namelijk hoe we vooral het maatschappelijk herstel kunnen bevorderen van mensen met een ernstige psychische aandoening.”

Naar schatting telde Nederland in 2013 zo’n 281.000 mensen met ernstige psychische aandoeningen. De grote meerderheid heeft een psychotische stoornis (ongeveer 60%), 10% heeft primair een verslavingsprobleem en 30% heeft diverse diagnoses als ernstige depressie, angststoornis, persoonlijkheidsstoornis dan wel autisme. Vaak hebben mensen ook meerdere diagnoses.

De uitkomsten bij twee andere vormen van herstel die worden onderscheiden zijn gunstiger waar het gaat om mensen met een psychotische aandoening. Bij het zogenaamde symptomatische herstel, vermindering van de psychische klachten, herstelt de helft van de personen. Daarnaast is er het persoonlijk herstel, dat gaat om het hervinden van de psychische balans na ontwrichting. Hier herstelt 80%. Om herstel te bevorderen, is een brede herstelbenadering nodig, aldus prof.dr. Stynke Castelein. Oftewel: er moet aandacht zijn voor symptomatisch, maatschappelijk én persoonlijk herstel. Want alleen als je al die terreinen tegelijk aanpakt, kun je écht verschil maken in het leven van mensen met ernstige psychische aandoeningen.

Stynke Castelein: “In mijn onderzoek naar herstel ga ik vragen beantwoorden als: Wie herstelt er wel en wie niet? Kunnen we groepen van mensen onderscheiden op demografische dan wel ziektekenmerken waar het gaat om maatschappelijk herstel? Hebben de mensen met een minder gunstig beloop wel de zorg gekregen waaraan zij behoefte hadden? En de mensen waar het goed mee gaat, wat kunnen wij daarvan leren, zodat ook anderen daarvan juist kunnen profiteren? Factoren die juist zorgen voor verbetering van klachten, hebben eigenlijk tot nu toe in onderzoek relatief weinig aandacht gehad. We kijken veel naar beperkende factoren en verhoudingsgewijs weinig naar bevorderende factoren, terwijl dat juist zo belangrijk is. Zo weten wij uit onderzoek dat iemand met een sociaal netwerk met voldoende steun op de lange termijn veel beter herstelt, zowel symptomatisch als maatschappelijk.”

De onderzoeksgroep van Stynke Castelein zet sterk in op het sociaal netwerk als een belangrijke factor bij herstel. Het kan hierbij gaan om zowel contact met lotgenoten als contact met naastbetrokkenen. Een voorbeeld is het Hospitality-project, dat inzet op het versterken van iemands netwerk door contact te hebben met lotgenoten in de thuissituatie. Door voor elkaar te koken en met elkaar te eten worden er allerlei vaardigheden getraind en actief ervaringen met elkaar gedeeld.

Naast lotgenoten zijn naastbetrokkenen erg belangrijk in het bieden van steun. Landelijk implementeren meer dan tien GGz-instellingen, waaronder Lentis, de RACT-methodiek, waarbij de cliënt de regie heeft en samen met personen die voor hem/haar belangrijk zijn hersteldoelen formuleert, de zogenaamde resourcegroep, ook wel steungroep. Met deze methodiek wordt ook gewerkt in het ‘Samen voor Herstel’ project, in Groningen-Zuid, waarin zowel Lentis als GGz, verslavingszorg, gemeente als de zorgverzekeraar samenwerken bij het opzetten van resourcegroepen. Een schoolvoorbeeld waarin maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt genomen!

De onderzoeksgroep van Stynke Castelein kan daarnaast ook nog putten uit gegevens van het ROM-Phamous-onderzoek. In dit onderzoek volgen de noordelijke ggz-instellingen al tien jaar mensen met een psychotische aandoening. Stynke Castelein: “We monitoren elk jaar onder andere de psychische klachten, de lichamelijke gezondheid en de kwaliteit van leven van mensen. De beloopcijfers vormen een stevige basis voor verandering. Wij weten daardoor hoe het met mensen gaat over de jaren heen en hoe het met ze gaat per vorm van herstel. Bij benadering gaat het om 1000 mensen die ik nu analyseer met collega-onderzoekers. Nergens ter wereld is zulke unieke data verzameld bij mijn weten. We hebben dan ook de vaart erin om ons werk volgend jaar te publiceren.”